Jan Engelman - Biografie en bibliografie

Veelzijdig autodidact

Jan Engelman (1900-1972) werd geboren in Utrecht, waar hij lange tijd heeft gewoond. Hij stond in 1925 aan de wieg van het katholieke jongerentijdschrift De Gemeenschap en maakte na een tijdje medewerker te zijn geweest bij het Utrechtse blad Het centrum carričre in de landelijke pers. Hij werd namelijk kunstredacteur bij De tijd, het rooms-katholieke dagblad. Bij de kunstredactie bevond hij zich overigens in het voorname gezelschap van Anton van Duinkerken. Hij bleef tot zijn pensioen in 1966 bij De Tijd, maar nam tussen 1926 en 1941 nog de rubriek Kunst en Letteren erbij in het weekblad De nieuwe eeuw, overgenomen van Pieter van der Meer de Walcheren. Deze bijdragen zijn verzameld in Parnassus en Empyreum (1931). Andere bundelingen van literaire kritieken uit deze tijd zijn Torso (1931) en Tympanon (1936).

Los van deze bladen heeft Engelman aan vele andere periodieken meegewerkt, waaronder vooraanstaande literaire bladen als Forum, De gids, Helicon en De vrije bladen. Opmerkelijk is verder nog zijn poging kort na de oorlog om een literair blad op te richten, samen met Martinus Nijhoff en Adriaan Roland Holst. Deze poging, De harp, kwam echter niet verder dan twee nummers.

Autodidact

Het is opvallend te noemen, hoe een volstrekt autodidact als Engelman zich heeft kunnen ontwikkelen tot een zo erudiet criticus en schrijver, al toont het misschien ook maar weer eens aan, de ware school het leven zelf is

Poésie pure

In zijn vroege dichtwerk (onder meer Het roosvenster (1927) werd Engelman aanvankelijk beďnvloed door Marsman en Slauerhoff, maar al snel ontwikkelde hij een eigen geluid, dat we al zien in Sine nomine (1930). Zijn stijl is sterk melodieus, met een grote voorliefde voor schoonheid, de aardse en de hemelse. Engelmans poëzie kan ook gekenschetst worden als uitingen van ‘poésie pure’, ofwel sterk associatieve verzen, waarvan de woordklanken weer andere invallen oproepen en het werk aldus een sterk impulsief karakter krijgt

Erotiek

Erotiek is een belangrijk thema voor Engelman: Tuin van Eros (1932) en Het bezegeld hart (1937) zijn voorbeelden van bundels, waarin dit onderwerp sterk terugkomt. Meer maatschappelijk betrokken dan voorheen is Noodweer (1941) en Vrijheid (1945). Interessant is ook zijn Griekse reisverhaal Tweemaal Apollo (1955). Zijn grote muzikale belangstelling-hij was een bekende in de muzikale wereld en werkte samen met onder meer Wouter Paap, Henk Badings en Hendrik Andriessen-komt onder meer tot uiting in zijn vertaling van de Mattheus Passion (1950).